EIN BÓTTERAM MIT ZIEPNAAT
Een ambacht dat juist voor Limburg - ook voor onze regio - typerend was, is het maken van stroop. In Posterholt spreekt men van ziepnaat, in andere Roerstreekdorpen van kruutje of sjroop. In veel plaatsen bevonden zich dan ook stroopstokerijen. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd in deze stokerijen fruit - en later ook suikerbieten - tot stroop verwerkt. Veel boerderijen hadden hun eigen hoogstamboomgaard. Een gedeelte van de jaarlijkse fruitoogst werd aan handelaren verkocht, de rest werd door de boeren zelf verwerkt. Hiervan werd een gedeelte gedroogd (ooft) en een ander deel verwerkt tot appelwijn of appelazijn. Het grootste deel van het fruit dat niet verkocht werd, belandde echter als stroop op de boterham van menig hongerige eter.
BROODBELEG
Hoe dit fruit tot stroop verwerkt werd, is te zien in het museum. In het museum staat namelijk de strooppers die tot 1959 in Posterholt gebruikt werd om ziepnaat te vervaardigen. Deze pers stond meestal in een apart gebouwtje, het pershuis (dialect: 't porsjes). In een grote stookketel werd het fruit gekookt, waarna het in de pers werd uitgeperst tot sap. Dit sap werd langdurig gekookt, zeven tot acht uur, en dikte zo in tot stroop. Eigenlijk is stroop dus ingedikt vruchtensap. De stroop vond gretig aftrek als voedzaam en vooral goedkoop broodbeleg. Al in 1866 bestonden er in Limburg zo'n veertig stokerijen. in het aangrenzende Duitse gebied een veelvoud daarvan. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er steeds meer concurrentie van ander broodbeleg en de vraag naar stroop liep terug. Bovendien werd de stroop steeds meer in stroopfabrieken gemaakt. Zo was in Beesel uit dit ambacht de bekende fabriek Timson ontstaan. In 1959 hield men in Posterholt op met het maken van ziepnaat en zo was er weer een oud ambacht minder in de Roerstreek.
Meer informatie:
HVR-jaarboek 1985, pagina 206-211; P. Reumers: Ziepnaat oet Postert.